1. Belang
Eind 19de eeuw hadden de arbeiders zich al georganiseerd in redelijk sterke vakbonden. Zij hadden in sommige sectoren hun looneisen om de levensduurte te volgen kunnen realiseren. De bedienden bleven echter ter plaatse trappelen en bleven afhankelijk van de willekeur van de bazen.
Een citaat uit De geschiedenis der arbeidersbeweging van Antwerpen en omliggende 1860 – 1925 van A. Van Laar illustreert perfect hoe moeilijk de vakbond het had om de groep ‘bedienden’ in het begin van de 20ste eeuw georganiseerd te krijgen:… ‘De organisatie van de bedienden is tot op dezen dag het moeilijkste vraagstuk geweest, dat de vakbeweging op te lossen had. De meesten aanzien zich als niet behorend tot hetgeen men gewoon is door de arbeidende klasse te verstaan: moge dit stilaan veranderen, het is een feit, dat ze zich door een geestelijke solidariteit met hun patroons verbonden achten en doorgaans partij kiezen voor deze, tegen de handarbeiders. Voorzeker is dit een volkomen verkeerd inzicht van hun eigen belangen, doch eveneens een wezenlijkheid, die een degelijk verenigingsleven schier onmogelijk gemaakt heeft’… (p. 471)
2. Geschiedenis
Bij aanvang van de industrialisatie hebben de bedienden zich steeds de ‘meerderen’ gevoeld van de arbeiders omdat ze meenden de rechterhand te moeten zijn van de baas. Hun belang stemde overeen met dat van de bazen. Stiekem hoopten ze op promotie tot bestuurder of meestergast. Wij zullen wel onze boontjes doppen en hebben geen behoefte om ons te verenigen.
Bedienden zaten eerder verspreid binnen en buiten de bedrijven en dit versterkte hun individualistische ingesteldheid. De patroons stimuleerden dit door loonschalen willekeurig toe te passen en vakantiedagen à la tête du client te geven. Het laten dragen van witte boorden (‘proletariers met hoed en pandjesjas’) stimuleerde dit gevoel. Tussen de bedienden heerste een sterk kasteverschil. Een bankbediende voelde zich superieur tegenover een verzekeringsbediende en zou zich zeker niet aansluiten bij een vakbond waar alle bedienden werden aangesloten.
In 1888 werd er een oproep voor de bedienden geplaatst in het Antwerpse, socialistisch dagblad De Werker met als doel zich te verenigen. Strikte geheimhouding werd gegarandeerd! Een schuchtere poging zonder succes. G. Van Fleteren richtte Unitas op in 1893 en vestigde zich in het Grand Café op De Keyserlei. Deze vereniging evolueerde echter van een socialistische naar een liberale koers. Andere pogingen volgden om een socialistische vakbond op te richten maar mislukten jammerlijk.
Op 25 juni 1905 werd door de wetgever de verplichting ingevoerd om een zitplaats ter beschikking te stellen van het verkooppersoneel in de winkels. Maar door de intrede van de vrouwen in de bediendenwereld vergrootte o.a. de druk op de lonen. De patroons betaalden de vrouwen minder; toen werd er nog niet gesproken over de loonkloof tussen mannen en vrouwen maar de patroons maakten er wel gretig gebruik van.
In juni 1914 werd er een Antwerpse afdeling van het ‘Syndicat Socialiste des Employés Magasiniers, Emballeurs et Voyageurs de Commerce de Bruxelles’ opgericht. Een 20-tal bedienden traden toe maar Wereldoorlog I fnuikte de verdere ontwikkeling.
3. `Stichting `BBTK Antwerpen’
In 1919 namen Karel Vandamme, Rick Bayet, Nestor Brackeen en Nest Segal het initiatief en stichtten het Syndicaat der Geestesarbeiders. Zij spiegelden zich aan het voorbeeld van de bestaande arbeidersvakbonden. Deze bond zocht snel contact op met het ‘Onafhankelijk Syndicaat van Bedienden en Reizigers van België en zij fuseerden. Vrij snel sloten zij aan als vakbond bij de ‘Algemene Bond voor Bedienden, Techniekers, Magazijniers, en Handelsreizigers van België’. Hun werkgebied strekte zich uit tot de provincie Antwerpen en Limburg en een deel van Oost-Vlaanderen. Bij de start telde men een 400-tal leden.
4. Ontwikkeling en groei
Na Wereldoorlog I zien we een geleidelijke groei van het bediendensyndicalisme met vallen en opstaan. Een volledig overzicht brengen, leidt ons te ver maar met een aantal voorbeelden geven we weer dat er vooruitgang is geboekt.
In het voorjaar van 1919 gingen de bankbedienden, metaalarbeiders, trambedienden, …. in staking met als eisen: loonsverhoging, verlaging van de arbeidsduur, erkenning van de vakbeweging en het garanderen van een leefbaar minimumloon. Een algemeen bilan opmaken is moeilijk maar de socialistische vakbond nam overal het voortouw en wist in de meeste bedrijven zijn slag thuis te halen. Bij Minerva echter haalden de bedienden hun slag tot erkenning als vakbond niet thuis ondanks de steun van de arbeiders. Zeven weken staking leverde niets op!
Begin jaren ‘20 werd er 48 uur gestaakt bij het maritieme bureau Kennedy & Co. De bedienden werden gesteund door de dokwerkers en door deze solidariteit behaalden ze een overwinning: erkenning van de vakbond en een verdubbeling van het loon!
Ondanks het succes bij Kennedy & Co, het houden van meetings en uitdelen van pamfletten was de aangroei van nieuwe leden zeer beperkt. Angst om collega’s aan te spreken die geen lid waren van deze strijdbare vakbond was nefast om sterker te worden.
De arbeidsomstandigheden waren slecht voor de bedienden; hun loon volgde de levensduurte niet. Begin jaren dertig telde de bond 2.000 leden. Begin 1931 waren er in Antwerpen 30.000 bedienden werkzaam waarvan er 1800 aangesloten waren bij één vakbond die de klassenstrijd hoog in het vaandel voerde. Tijdens de staking van 1936 werd er een doorbraak geforceerd in de sector van de maritieme bedienden. Door samenwerking met de Belgische Transportarbeiders Bond werd de vakbond ‘BBTK’ erkend in de sector en konden ze de eerste akkoorden met de patroons afsluiten.
Karel Boeykens vertelt in zijn boek Herinneringen (p. 32) hoe BBTK was georganiseerd begin jaren ’60. Tot 1963 beschikte BBTK Antwerpen slechts over één bezoldigde secretaris, geholpen door twee administratieve bedienden. Het was onmogelijk om met deze kleine groep overal aanwezig te zijn om een efficiënte stakingsactie te ondersteunen. Daarom besliste het bestuur van de afdeling de acties van BBTK toe te spitsen op de grootwarenhuizen in de Carnotstraat (Sarma, Priba, ….), de Meir (Inno) en de Groenplaats (Grand Bazar). Gezien de korte afstand tussen de Carnotstraat en de Groenplaats was Staf Cuypers – hoofd boekhouding van de Provinciale Metaalbewerkersbond – bereid het stakerspiket van BBTK in de Carnotstraat te begeleiden.
De kaders blijven voor de vakbonden een moeilijk te organiseren groep. In 1965 werd door de BBTK de Volksbond voor Kaderleden opgericht maar een aparte organisatie voor kaderleden kwam er niet. Er werd wel gepleit voor een apart kiescollege voor kaderleden bij de sociale verkiezingen. Het patronaat richtte hiertegen de Nationale Confederatie van Kaderpersoneel op.
Begin jaren 70 waren er 1,5 miljoen arbeiders en 1 miljoen bedienden. De tertiaire en overheidssector waren sterk gegroeid, terwijl het aandeel van de industrie in de economie daalde. De bediende bleef heen en weer geslingerd tussen patronale solidariteit en werknemerssolidariteit. Dat 500.000 bedienden werkzaam waren in een bedrijf zonder ondernemingsraad maakte het er voor de vakbonden niet makkelijker op om hen te organiseren. Om de syndicale slagkracht bij de arbeiders aan te tasten, werden geschoolde arbeiders weggepromoveerd tot technische bedienden.
In de jaren ’70 was er een golf van bediendenstakingen: 6 weken staking bij Cockerill Yards met als slot een akkoord waarover veel ongenoegen was, 40 bedienden staakten bij Sait in Antwerpen voor hogere lonen, stakingen voor arbeidsduurvermindering bij Agfa Gevaert, in de banksector, grootwarenhuizen en opvoedingsinstellingen, ….. .
In 1977 was het VBO vragende partij om het bediendencontract qua voorwaarden naar beneden te nivelleren. Met succes werd hier tegen gestaakt. De bedienden haalden de grootste successen binnen in de bank- en verzekeringssector en de grootwarenhuizen. In de banksector kwam de ongebreidelde expansie tot stilstand en bracht de elektronica duizenden jobs in gevaar. Door stakingen werd de arbeidsduur verminderd vanaf 1 januari ’78 naar 37u30 per week. Vanaf eind 1979 werd de 36-urenweek ingevoerd in de sector van de grootwarenhuizen. Pogingen van de werkgevers om de deeltijdse arbeid te veralgemenen en het “elektroniseren” van de arbeid werden door de vakbonden aangevochten.
Midden jaren ’80 brak de ‘witte woede’ uit. De werknemers – arbeiders en bedienden - uit de socio-profit (ziekenhuizen, zorgcentra, opvoedingsinstellingen, …..) kwamen in actie om hun looneisen en betere werkvoorwaarden (evenwicht werk – privé) te eisen waarin ze slaagden. Momenteel zien we dat deze verworvenheden door de crisis in vraag worden gesteld.
In 2014 werden er een aantal verschillen tussen het arbeids- en bediendencontract weg gewerkt: o.a. de opzegtermijnen werden geharmoniseerd.
5. Vandaag
Vandaag zijn er meer werknemers tewerkgesteld met een bediendencontract dan arbeiders. De bediendenwereld is geen homogene groep; je hebt uitvoerende en leidinggevende bedienden, het middenkader en het kader. De economische sectoren verschillen sterk waardoor eisen en verwachtingen van bedienden naar de vakbond soms moeilijk op één lijn zijn te krijgen.
Werknemers die als één groep hun eisen op tafel leggen, hebben meer kans op slagen dan in verspreide slagorde naar buiten te treden.
Bronnen
- Herinneringen van Karel Boeykens, Ex-voorzitter BBTK periode 1954 – 1965, Uitgave BBTK federaal december, 2010
- Wording en strijd van het socialistisch vakverbond van Antwerpen, Geert Van Goethem, Amsab, 1994
- Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn, Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België/ deel 2 1966 – 1980, Jaak Brepoels, Kritak, 1981
- Intern werkdocument over de geschiedenis van BBTK Antwerpen, Wilfried Schoepen
- Rechtskundig Weekblad 9 juni 1957, 20ste jaargang nr 38, https://rw.be/archief/2038/pdf
- De Standaard van 14 september ’19 Geen arbeiders meer bij Janssen